Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0571

Datum uitspraak2008-04-24
Datum gepubliceerd2008-04-25
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2603 CSV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om herziening: geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, maar gegevens en argumenten die betrokkene had kunnen inbrengen in bezwaarprocedures tegen de naheffingen die uit de looncontroles voortvloeiden.


Uitspraak

07/2603 CSV Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 26 maart 2007, kenmerk 06/1725 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstuut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 24 april 2008. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, te Leusden, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2007. Appellant is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. van Gestel, terwijl het Uwv zich bij die gelegenheid, met voorafgaand schriftelijk bericht, niet heeft laten vertegenwoordigen. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen. Desgevraagd heeft het Uwv bij brief van 14 januari 2008 een nadere reactie gegeven. Het geding is vervolgens behandeld ter zitting van de Raad op 27 maart 2008. Appellant is wederom in persoon verschenen, bijgestaan door mr. van Gestel, daartoe ambtshalve opgeroepen. Van de zijde van appellant is J.H. Alberts wonende te Klazienaveen, als getuige meegebracht. Het Uwv heeft zich, daartoe ambtshalve opgeroepen, doen vertegenwoordigen door mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het vermelden van de volgende, voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijnde gegevens. Met ingang van 27 maart 1984 is S.B. [werknemer] (hierna: [werknemer]) als vaste werknemer bij appellant in dienst getreden. Op 7 maart 1985 is de arbeidsovereenkomst geregistreerd door het Uwv en is over het loon van [werknemer] de gereduceerde WW-premie van toepassing. Op grond van een op 19 oktober 1988 gedateerd overzicht, waarop is aangegeven dat het vaste dienstverband van [werknemer] per 25 juli 1988 is beƫindigd, heeft het Uwv sedertdien de normale WW-premie berekend. Na eerdere pogingen om bij het Uwv gehoor te vinden voor in de ogen van appellant foutieve premieberekening van [werknemer], heeft appellant zich uiteindelijk op 22 december 2005 gericht tot het Uwv met het verzoek om de onverschuldigd betaalde WW-premie te restitueren. Dit verzoek heeft het Uwv bij besluit van 2 februari 2006, onder verwijzing naar de brief van 6 augustus 2004, afgewezen. Het tegen dit besluit gericht bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 13 juni 2006 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, oordelend dat er geen rechtsmiddelen zijn aangewend tegen de naheffingen van het Uwv in 1991 en 1999, zich beperkt tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om de oorspronkelijke besluiten te herzien. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als vorenbedoeld kunnen vinden en heeft derhalve het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant onder meer staande gehouden dat tegen de naheffingsbesluiten van 1991 en 1999 rechtsmiddelen zijn aangewend. Voorts heeft de rechtbank naar de mening van appellant ten onrechte de in geding gebrachte informatie niet als novum aangemerkt. De Raad overweegt het volgende. Anders dan de gemachtigde van het Uwv eerst ter zitting van de Raad naar voren heeft gebracht, is de Raad van oordeel dat het verzoek van 22 december 2005 niet het te laat ingediende bezwaarschrift gericht tegen de brief van 6 augustus 2004 is, om welke reden appellant alsnog niet-ontvankelijk verklaart dient te worden. Naar aanleiding van looncontroles heeft de accountant van appellant, naar eigen zeggen, diverse malen de arbeidsovereenkomst van [werknemer] aan het Uwv gezonden. Bij het uitblijven van een reactie van de zijde van het Uwv heeft de accountant bij brief van 3 juni 2004 -onder meer- de registratie van [werknemer] wederom aan de orde gesteld, hetgeen geleid heeft tot de brief van 6 augustus 2004. Los van de vraag of die brief een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat het appellant vrij om een nieuw verzoek te doen om terug te komen van eerder genomen besluiten. Temeer daar appellant in de veronderstelling verkeerde dat er sprake was van nova. Het thans aan de orde zijnde verzoek van appellant van 22 december 2005 strekt ertoe dat het Uwv van in rechte onaantastbare besluiten terugkomt. Ter ondersteuning van het verzoek heeft appellant aangevoerd dat als nieuw feit dient te worden aangemerkt de brief van de accountant van 7 juni 1999, waaruit blijkt dat naar aanleiding van het looncontrolerapport van 19 mei 1999 een afschrift van de arbeidsovereenkomst van [werknemer] is verzonden aan de looninspecteur. Daarnaast heeft appellant verzocht de afgelegde verklaringen van de getuige J.H. Alberts als nieuw feit aan te merken. Ingevolge de jurisprudentie van de Raad (verwezen wordt naar onder meer de uitspraak van de Raad van 6 november 2003, LJN: AN 7838) mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Met de rechtbank is ook de Raad van oordeel dat er in casu geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als hiervoor bedoeld. Vaststaat dat appellant bij brief van 7 juni 1999 gereageerd heeft op het verzoek van de looninspecteur door inzending van de arbeidsovereenkomst van [werknemer]. Dat neemt echter niet weg dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden betreft, maar veeleer gegevens en argumenten die appellant had kunnen inbrengen in bezwaarprocedures tegen de naheffingen die uit de looncontroles voortvloeiden. Het Uwv was dan ook bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek af te wijzen en voor de motivering te verwijzen naar het reeds eerder ingenomen standpunt. Naar het oordeel van de Raad kan niet worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Uit vorenstaande overwegingen volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2008. (get.) B.J. van der Net. (get.) A. Badermann. AR110408